Nederland / Verhaal

Schuilen voor de oorlog


Markeren

Deel

Route


Verzetsstrijder en stuurman van de Abel Tasman Henk Brouwers uit Delfzijl woont na zijn vrijlating uit gevangenkamp Wilhelmshaven de rest van de oorlog bij zijn schoonouders. ‘In de laatste veertien dagen van de oorlog lag Delfzijl hevig onder vuur door de Canadezen,’ vertelt zijn dochter Willie. ‘Na een bominslag in het havengebied konden we niet meer in het huis van opa en opoe blijven, alle ramen lagen eruit. We kwamen in een provisorische schuilkelder terecht, eigenlijk was het een leeggemaakte regenbak bij de kazerne uit de Franse Tijd.

Er waren drie grote regenbakken. We zaten er met 45 personen in, maar onze opa en opoe bleven in hun kapotte huis. Mijn moeder bleef aandringen of ze toch alstublieft mee wilden. Maar opoe zei dat ze niet levend onder de grond wilde. Helaas, er viel weer een bom en opoe kreeg een scherf in haar hals, waardoor ze overleed. Van opa kreeg ik later de zilveren ketting die opoe om haar hals droeg. Ik draag hem nog altijd. We gingen terug naar de schuilkelder en in een van de laatste oorlogsdagen viel er een bom op nog geen vijf meter afstand. Alles stond te schudden, onze haren vlogen omhoog, de kammetjes vlogen uit het haar. Onze pa pakte ons vast en zei: ‘Kijk elkaar nog even aan, dit is het einde.’

Gelukkig viel er maar eentje. De ingang naar de schuilkelder was ingestort, maar werd door de mannen vrijgemaakt en toen we er eenmaal uit konden zagen we een grote verwoesting. Overal waren kapotte huizen. Zelf hadden we helemaal geen onderdak meer. We liepen naar Farmsum, geen idee waar we naartoe moesten. De Duitsers schoten vanuit de Farmsumer kerktoren op alles wat bewoog. Wij ontsprongen de dans en we werden liefdevol opgevangen door de familie Groot, de grootouders van oud-burgemeester Emme Groot. Er waren nog meer dakloze mensen. We lagen met elf personen in een klein keldertje op stro. We zijn daar enkele dagen gebleven. Op een gegeven moment zei mijnheer Groot: ‘Kom er maar uit we zijn bevrijd, de Canadezen zijn er.’’

Het gezin liep door de puinhopen naar hun huis in de Cornelis Houtmanstraat. ‘We troffen een vreselijke toestand aan. De Duitse uniformen lagen op de grond en van een wc hadden ze schijnbaar nog nooit gehoord, want overal lag poep en plas op de grond. Ze zullen in angst gevlucht zijn. In de Marcus Buschstraat vlakbij ons huis, had in de oorlog een zekere Siert Bruins gewoond, die in de oorlog voor de Duitsers had gevochten. Pa ging er met ons naartoe om te kijken of die er nog waren. Van de ene slaapkamer was de deur op slot en mijn vader had een hamer bij zich en ik hoor hem nog roepen: Kom eruit, ik maak jullie dood. Het bleef stil en pa schopte de deur open. Geen mensen maar wel allemaal gestolen spullen die afkomstig waren uit ons huis. Ook levensmiddelen zoals tarwe, bruine bonen, die we met veel moeite bij boeren hadden gekocht.’

Pijpplein 4, 9936 CJ Farmsum